
Goed nieuws! Nederland staat wijd open voor asielzoekers. Nou ja, open… net zo open als een snackbar op maandagmorgen om 7 uur.
Asielzoekers worden bij binnenkomst direct getrakteerd op het beste wat ons land te bieden heeft: ellenlange wachtrijen, verouderde sporthallen met lekkende daken en een masterclass “geduld hebben” van minstens anderhalf jaar. Het is alsof ze een exclusief pretpark binnenstappen — alleen werkt de achtbaan niet en moet je voor de suikerspin 600 dagen in de rij staan.
De overheid blinkt uit in gastvrijheid: de ene minister roept dat er “meer menselijkheid” moet komen, terwijl de ander in dezelfde zin belooft dat er “strengere regels” aankomen. Dubbele boodschap? Nee hoor, gewoon een typisch Nederlands poldermodel: “Welkom, maar liever niet.”
En dan is er nog de woningcrisis. Politici doen alsof asielzoekers persoonlijk met een koevoet elke sociale huurwoning komen opeisen. Alsof iemand na drie jaar in een slaapzaal met 40 man zegt: “Ja joh, doe mij maar een rijtjeshuis met tuin op het zuiden, ik ben toe aan wat luxe.”
Ondertussen speelt de lokale politiek mee in de komedie: burgemeesters doen een stoelendans met opvanglocaties. “Nee, niet bij ons, maar wel bij de buren!” Het lijkt meer op een potje ganzenbord, maar dan met mensenlevens.
Kortom: Nederland laat weer eens zien dat we meesters zijn in organiseren. Alles is tot in de puntjes geregeld: de regels spreken elkaar tegen, niemand weet wie verantwoordelijk is, en uiteindelijk wint altijd dezelfde partij… de chaos.
Dus ja, welkom in Nederland. Het land waar de windmolens draaien, de kaas rijpt en asielzoekers leren dat wachten onze nationale sport is.